Walging (2)


Een ding. Nooit ontmoette mijn blik iets anders dan dingen die afgerond waren. Aan het uiteinde van de takken krioelde het van bestaan, bestaan dat zich onophoudelijk vernieuwde zonder ooit te ontstaan. De wind die bestond daalde neer op de boom, als een grote vlieg; en de boom huiverde. Maar die huivering bezat niet de eigenschappen van iets wat bezig is te ontstaan, was geen overgang van mogelijkheid naar werkelijkheid; het was een ding: een ding-huivering drong de boom binnen, maakte zich van hem meester, schudde hem heen en weer en liet hem plotseling los, om een eindje verderop om zijn eigen as te gaan draaien. Alles was afgerond, alles bestond uit werkelijkheid, er was geen onbeklemtoonde lettergreep, alles, zelfs het onopvallendste schokje was gemaakt uit bestaan. En al het bestaande dat zo bedrijvig in de weer was rond de boom, kwam nergens vandaan en ging nergens naar toe. Opeens bestond het, en het volgende moment bestond het opeens niet meer; het bestaan heeft geen geheugen; van de dingen die verdwenen zijn, houdt het niets vast, zelfs geen herinnering. Overal bestaan, ad infinitum, altijd en overal overbodig; bestaan - dat altijd alleen maar door bestaan wordt begrensd. (Jean-Paul Sartre, 1938)