is nu een gedachte.
.......................................
Ik houwde haar vaardig uit de taal
(de stukken vlogen ervan af)
............................................ .
en stelde haar op in een stille zaal.
Wordt de onrust mij te machtig
................................................. .
of verdwaal ik in een vreemde stad,
dan vlucht ik mijn museum in.
..................................................
Met de catalogus in de hand
vind ik alles prachtig.
................................................. Peter Abspoel 1962