Een heer


Een heer die ging zeer ver van huis / in geen zes, zeven jaren kwam hij thuis / en die zes, zeven jaren die vielen hem lange / dat hij naar zijn huisvrouw begon te verlangen. // Die zes, zeven jaren waren om / dat hij weer naar zijn huisvrouw toe kon. / Goeiendag, goeiendag, mijn huisvrouw kleine / waar is mijn dochter Adeleine. // Uw dochter ach, die is weer ziek / zij komt van hare kamer niet. / Zij heeft gehandeld met jonge mannen / daar moet zij een kindeke van ontvangen. (z.j., auteur onbekend)