CEDERGROEN
.
Groen om te ruisen en er onder
hij, die haast achter de verte schouwt
en dat groen legt op zijn weegschaal van wonder,
rust hij beter waar het ruisende groent of blauwt?
Hij wil in het wonder blijven geloven,
maar lacht de simpele wind hem niet uit?
Is hij niet als een zwijgende dove,
luisterend vergeefs naar een ruisende fluit?
Toch is dat cedergroen goed voor zijn ogen,
hij rust er, zij rusten er en alle twee
delen ze in het verwekte vermogen
van de wind in de zingende naaldenzee.
.