Aarzelen


Vroeger betekende het: achteruitgaan en het hangt dan ook samen met aars: achterste. Allerlei werkwoorden op -elen en -eren, zoals huppelen, kibbelen, stotteren, enz. betekenen: herhaaldelijk iets doen. Dus is aarzelen: herhaaldelijk met het achterste draaiend achteruitgaan. En drukt dit niet op onnavolgbare wijze de onzekerheid uit, het niet weten 'zal ik weggaan of blijven'? Op het ogenblik is de gedachte aan het woord aars totaal verloren gegaan en in de deftigste gezelschappen kunt u zeggen dat u aarzelt. (P.H. Schröder, 1980)