De spinster
Ik zat te spinnen voor mijn deur:
Daar drong een jongling door de hagen;
Zijn oog was bruin en blank zijn kleur;
Hij hield op mij den blik geslagen.
Ik zag eens op, zoo steels ik kon,
Maar werd beschaamd, en spon, en spon.
Hij kwam al nader; groette, sprak...
Wat klonk zijn stem mij schoon en teeder!
Het werd mij eng... mijn draadje brak;
Mijn borst ging jagend op en neder.
Ik knoopte 't vlas, zoo goed ik kon,
Maar zat beschaamd, en spon, en spon.
(Hendrik Tollens 1856, fragment)